Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
Dichters liegen de waarheid. Sommige dichters liegen bij iedere herdruk of bundeling weer een andere waarheid. Voor Hermans gold alleen de laatst gelogen waarheid. Een beetje poëzielezer trekt zich daar echter niets van aan.
Alweer te lang geleden publiceerde Tonnus Oosterhoff in de essaybundel Ook de schapen dachten na ‘Het heelal Nederlandse poëzie’, waarin hij een beeld gaf van de rijkdom van de toen (en nu nog steeds) actuele poëzie: Hij noemde dichters als Elma Van Haren, Arjen Duinker en Frank Koenegracht, en stond uitgebreid stil bij bundels van onder anderen K. Michel, Nachoem Wijnberg, Remco Campert en Harry Ter Balkt. Stuk voor stuk boeiende bundels van gerenommeerde dichters, die allemaal de waarheid liegen, zoals een beetje dichter dat hoort te doen. Het is dan wel de vraag welke waarheid zij liegen, of, om met Frank Koenegracht te spreken, welke leugens ‘in het lieglicht zitten, in strandstoelen, zacht verend als valium’.
Bij Hermans, die meer dan wie ook een patent had op de waarheid, is dat wel duidelijk: zijn waarheid was de laatste, meest recente waarheid. Aan eerdere versies had hij een gruwelijke hekel. Toen Ad den Besten Hermans begin jaren vijftig aanschreef met het verzoek enkele gedichten op te nemen in zijn bloemlezing Stroomgebied, antwoordde hij dat een klein deel van zijn gedichten alleen met herzieningen, en het overgrote restant helemaal nooit meer mocht worden herdrukt: ‘absoluut taboe!’ of ‘streng verboden’ oordeelde Hermans. Toch kwam Hermans in 1968 met de bloemlezing Overgebleven gedichten, die enkele malen werd herdrukt. En uitgebreid, want bij de vierde druk uit 1982 bleven meer gedichten over dan voorheen. Dat was een tegemoetkoming aan de expliciete wens van enkele lezers van de eerdere bundels, maar het is natuurlijk niet genoeg. In deel 9 van de Volledige Werken worden alle afzonderlijke bundels heruitgegeven: Kussen door een rag van woorden, Horror Cœli, Hypnodrome en Overgebleven gedichten. En zo hoort het ook, omdat alle bundels professionele lezers, maar eerst en vooral: liefhebbers bereikt hebben en daarmee bepalend zijn geweest voor hun visie op het werk.
Alles telt. De laatst gelogen waarheid is mooi, maar voor de poëzielezer niet noodzakelijk mooier dan de voorafgegane waarheden. Neem Tonnus Oosterhoff. Ik koester als poëzielezer, en ik ben de enige niet, de eerste druk van het bejubelde, prijswinnende en daarom ook herdrukte Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Die bundel, bekend van de doorhalingen in handschrift, van de erin afgedrukte bladmuziek en vooral: van de bijgeleverde cd met bewegende beelden, die bundel opent met twee op de paginacijfers 5 en 6 na blanco eerste bladzijden waarop de leegte de lezer toelacht, om pas daarna op pagina 7 heel voorzichtig een aanvang te nemen: ‘Klemde het deurtje? Een beetje. / Maar ik stiet het open en liet / – diep snoof ik de zeelucht, / toen blies ik mijn hand leeg – / de dief los.’ Hoe kun je beter je twijfel uiten aan de dwingende vorm van het op schrift vastgelegde gedicht (en je bedenkingen bij de begrenzingen van het boek als informatiedrager) dan door op de eerste twee pagina’s van je nieuwe bundel te zwijgen? En door, in de inhoudsopgave achterin, tot twee maal toe de volgorde van de gedichten ten opzichte van die van de bundel om te draaien! Iets wat ook de professionele lezers Thomas Vaessens en Jos Joosten constateerden in hun boek Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen: ‘Een duidelijk signaal dat ook Oosterhoff de afgeronde structuur, de opgelegde orde wantrouwt’. Tonnus zelf zou zeggen: ‘Ja, zo is het ! Zo is het nou precies!’ (In: Ook de schapen, p. 42) Een waarheid als een koe dus. Dat Oosterhoff in de tweede druk van Wij zagen de lege pagina’s wegliet… die waarheid telt niet! En dat hij daarna, bij de herdruk van de bundel in zijn verzameling Hersenmutor ook de omgedraaide volgorde van de inhoudsopgave liet wegvallen, dát lijkt pas echt een opgelegde orde die gewantrouwd moet worden!
Door dichters samengestelde verzamelingen, ik weet het niet. Neem Harry Ter Balkt. Ik heb een zwak, alleen al vanwege titel en omslag, voor De Gloeilampen/De varkens uit 1972. Maar in de in 2000 verschenen kloeke bloemlezing In de waterwingebieden blijven daarvan maar enkele, deels herziene gedichten over. Diezelfde bloemlezing presenteert onder de kop ‘Laaglandse hymnen 1991 e.v.’ gedeeltelijk andere gedichten dan de bundel Laaglandse hymnen van 1993, met toevoegingen die afkomstig zijn uit weer andere bundels. Dan verschijnt in 2002 Laaglandse hymnen II, en weer een jaar later de verzamelbundel Laaglandse hymnen, volgens het buikbandje met ‘Alle Laaglandse hymnen in één band, inclusief een nieuwe bundel.’ De verantwoording meldt droogjes: ‘Het leeuwendeel van de gedichten (vooral uit Laaglandse hymnen I) werd voor deze uitgave herzien.’
Van Stichting de drie lichten van Frank Koenegracht uit 1980 kende ik lang geleden hele stukken uit mijn hoofd. Dat hielp om te zien wat er veranderde in de gedichten die hij uit deze bundel opnam in twee bloemlezingen uit eigen werk: De verdwijning van Leiden uit 1989 en Vroege sneeuw uit 2003, beide uiteraard met herziene gedichten. Tussendoor verschenen in 1994 Zwaluwstaartjes en vijf jaar later Alles valt, met ogenschijnlijk alleen nieuwe gedichten. Maar stiekem bevat Zwaluwstaartjes herziene gedichten uit Stichting de drie lichten en Alles valt heeft remakes uit o.a. Camping de Vrijheid en opnieuw Stichting de drie lichten. In Alles valt staat bovendien de uit negen gedichten bestaande reeks ‘Vadertje zoetwatergids’: wederom een gedeeltelijke herschrijving van een gedicht uit Stichting de drie lichten, waarin Koenegracht bovendien eerder in het tijdschrift Parmentier gepubliceerde gedichten herneemt. Nu ik het toch over reeksen bij Koenegracht heb: de regels ‘De leugens die maar in het lieglicht zitten / in strandstoelen, zacht verend als valium’ vormen in Stichting de drie lichten de eerste strofe van het zevende gedicht van een ‘SUITE’. Koenegracht nam de suite op in beide bloemlezingen, maar met Vroege sneeuw bleek juist dit prachtige gedicht uit de reeks verdwenen. Zo’n verdonkeremaand gedicht voelt niet prettig, je blijft als lezer verweesd achter, met de mond vol tanden. Om het via de slotstrofe van het verdwenen gedicht door Koenegracht zelf te laten zeggen: ‘Herinneringen schuren als eenden langs de kade / van ons voorhoofd. / Op de bodem pas is onze mond die niet kan spreken.’ (Stichting, p. 15)
Dat Parmentier-nummer met gedichten van Koenegracht en vele anderen (waaronder Oosterhoff) was voor het grootste gedeelte gewijd aan Ter Balkt en het was geen toeval dat hun teksten door de redactie bijeengebracht werden. Zoals het ook geen toeval is dat Oosterhoff in Ware grootte last heeft van de ‘wriemelpootjes van het gras’, terwijl in een liedje dat in veel van Koenegrachts bundels rondgaat ‘de zuurstofdolkjes van het gras’ de boosdoeners zijn. En het is niet zomaar dat Camping de Vrijheid een aan Ter Balkt opgedragen gedicht heeft. Dat bij Koenegracht ‘Hoor daar draaft het paard / vol narren. / (ik wil niet dat een gek je aanraakt)’ een dialoog aangaat met Luceberts ‘Ik ben een oosters paard / en kan niet dood gaan / omdat een gek mij eens heeft aangeraakt’ staat ook niet op zichzelf: bij alle dichters, bij de een meer expliciet dan de ander, is de beet van Lucebert voelbaar. Niet bij Hermans, maar de door hem hoog ingeschaalde Lucebert was er misschien wel debet aan dat Hermans al kort na de oorlog besloot om er als dichter het zwijgen toe te doen. Om nog sporadisch op te duiken, zoals via zijn Milosz-vertaling ‘Rijtuig bleef steken in de nacht’ dat aangehaald wordt in in Aardes deuren van Ter Balkt.
Voorwaar een heelal Nederlandse poëzie, een stralend plenum. Of om het met een titel van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Jerome McGann te zeggen: Radiant textuality. Wie dat boek kent weet dat het alles te maken heeft met nieuwe mogelijkheden voor de presentatie van en het denken over literatuur in onze digitale wereld. Dát zou wat zijn: het heelal Nederlandse poëzie getransformeerd tot digitaal universum, waarin we die vroege en late versies, al die beïnvloeding en dwarsverbanden in nieuwe constellaties kunnen lezen, herlezen en bestuderen. Voorwaar een mooi vooruitzicht.
Deze tekst is de uitgebreide versie van de toespraak die Peter Kegel op donderdag 27 oktober 2011 hield tijdens de dichtersavond bij Uitgeverij De Bezige Bij. Daar werden naast Hermans’ Gedichten (Volledige Werken, deel 9) nieuwe bundels gepresenteerd van H.H. ter Balkt, Remco Campert, Paul Demets, Frank Koenegracht, Ramsey Nasr, Tonnus Oosterhoff en David Van Reybrouck & Peter Vermeersch.