Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
De veiling bij Bubb Kuyper doet nog meer stof opwaaien. Na Achterberg is een brief van Jacob Israël de Haan aanleiding voor een (ditmaal kritische) terugblik door Rob Delvigne.
Op de veiling van november 2010 bij Bubb Kuyper kwam een brief onder de hamer van Jacob Israël de Haan aan een autografenverzamelaar, H. Keller. De Haan had manuscripten van Georges Eekhoud, Stijn Streuvels en André Gide beschikbaar. De Haan had hem al eerder van autogrammen voorzien. Kellers verzameling werd in februari 1966 geveild bij antiquariaat A.J. van Huffel (Autographes et documents historiques). Daar kwam bijvoorbeeld een briefkaart van Eekhoud aan De Haan boven water (door Leo Ross en mij geciteerd in Brieven van en aan Jacob Israël de Haan, 1994, p. 346).
De KB heeft er verschillende lots gekocht, onder andere een brief van Henri Borel aan ‘Joop’ uit 1910. In potlood had De Haan bovenaan geschreven: ‘door mij gegeven aan den Heer: H. Keller’. Deze ‘Joop’ werd door de KB als Joop de Haan geïdentificeerd, de naam die in een bijgevoegde brief van Borel voorkwam (in de catalogus van Van Huffel werd de link met Jacob Israël de Haan wel gelegd). UB Leiden kocht er brieven van Israel Zangwill aan De Haan. Daar zijn nu drie brieven van deze Engelse schrijver aanwezig, van 28 december 1912, 24 december 1915 en 26 september 1916.
Twee kavels met brieven aan De Haan en documenten hem betreffend zijn sinds kort in de Rosenthaliana te vinden. Ludy Giebels schreef erover in Uitgelezen boeken 13/2 (september 2009: ‘Nieuwe brieven aan De Haan’, p. 30-35). Haar artikel is voorzien van illustraties, o.a. van de permit op naam van De Haan om de gevangenis van Wormwood Scrubs in Londen te bezoeken.
In tegenstelling tot wat Giebels beweert, heeft jurist De Haan deze gevangenis niet bezocht; daarom bleef het toegangsbewijs in zijn bezit en kon hij hem aan ‘H.K.’ geven, zoals op de permit bijgeschreven is. De Haan bezocht liever Reading, waar Oscar Wilde gevangen had gezeten; diens cel kreeg hij echter niet te zien.
Een brief van Zangwill aan De Haan van 20 januari 1915 wordt door Giebels integraal weergegeven. Helaas vergeet ze te vermelden, dat de voornaamste passage uit deze brief (en van een andere van 20 april 1915) door ‘d.H.’ vertaald werd en gepubliceerd in De Joodsche Wachter van 7 mei 1915. Over de envelop waarin de brief van Zangwill gestoken was, schrijft Giebels: ‘Blijkbaar hield De Haan zich begin 1915 op in Parijs, want Zangwill adresseerde zijn brief, blijkens de bijbehorende envelop, per adres Hotel Lutetia in Parijs’. De Haan was echter eind december 1912 in Hotel Lutetia, daarvandaan schreef hij een kerstbrief aan Frederik van Eeden (in Jaap Meijers De zoon van een gazzen, 1967, op p. 135-136 te vinden, met diens gebruikelijke denigrerende commentaar). De envelop in de Rosenthaliana hoort bij de brief van Zangwill van 28 december 1912 in de UB Leiden. Bij de veiling in 1966 is de verkeerde brief van Zangwill in de envelop gestopt. Beide organisaties kunnen nu deze fout herstellen.
Oorspronkelijk was mij gevraagd om dit bundeltje brieven voor Uitgelezen boeken te becommentariëren. Mijn bijdrage ging niet door, gelukkig maar. De aflevering bleek namelijk voorzien van een lofzang op Jef Sprankenis, in leven De Haan-onderzoeker. Uitvoerig werd zijn belangrijkste heldendaad beschreven: het ontdekken van een verhaal van De Haan, waarvan hij de vindplaats voor duizend zilverlingen (toenmalige guldens) verkocht aan Leo Ross, mij en onze uitgever die een complete editie van deze nerveuze vertellingen voorbereidden. Expliciet staat er op p. 52: ‘Intussen was er in 1982 toch een overeenkomst tot stand gekomen via de uitgever Peter van der Velden, Amsterdam, waarbij Rob Delvigne en Leo Ross toestemming kregen de vijfde nerveuze vertelling in hun uitgave op te nemen tegen betaling van ƒ1000,-‘.
Je zou zo denken, dat de redactie van dit De Haan-nummer, de Stichting Jacob Israël de Haan, in haar voorwoord afstand zou nemen van deze streek. Het zal toch niet tot de ethiek van teksteditie behoren, dat de ene onderzoeker de ander slechts helpt voor een Judasloon. Gert Hekma, Marita Mathijsen en Emile Schrijver deden er echter het zwijgen toe.
Rob Delvigne