Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
Jan Gielkens daalt af in Picarta en maakt kennis met cowpeace (met kleine c), Vestdijk-specialist.
Paul Otlet (1868-1944) geldt als een van de voordenkers van het internet. Hij wilde informatie over alles verzamelen en die informatie zo met elkaar verbinden dat we alle informatie over alles altijd zouden kunnen terugvinden – via een kaartensysteem. En bovendien wilde hij het materiaal dat hij documenteerde ook fysiek kunnen tonen: hij verzamelde papier, maar ook machines en andere roerende zaken. Dat allemaal stelde hij vanaf 1910 tentoon en ter beschikking in het Mundaneum in Brussel, dat hij samen met zijn landgenoot en compagnon Henri La Fontaine (1854-1943) oprichtte. Het Mundaneum hield het vol tot 1940, tot aan de Duitse bezetting van België, maar was daarvoor al in de verloedering geraakt omdat het project de oprichters en hun medewerkers boven het hoofd was gegroeid: er was gewoon te veel informatie te verwerken. Pas vijftig jaar later kwam men op het idee om dat wat er nog over was om te vormen tot een museum, dat ook Mundaneum heet en nu in Mons/Bergen staat.
Ik was ooit, midden jaren negentig van de twintigste eeuw, in Mons om daar het archief in te zien van Henri La Fontaine, een lid van de uitgebreide Belgische tak van de gloeilampenfamilie Philips, die weer verwant met was de Duitse familie Marx (van Karl). Naar de Nederlandse familieconnecties van Marx deed ik toen onderzoek. Ook La Fontaine was socialist en bovendien een internationaal actief jurist, die in 1913 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. In die tijd was er nog geen uitreikingsplechtigheid in Oslo, en La Fontaine kreeg zijn bul in een koker per post toegestuurd. Ook kreeg hij, omdat hij als Nobelprijslaureaat het recht had om anderen voor te dragen voor die onderscheiding, tientallen brieven van mensen die vonden dat zij zelf of een van hun vrienden of familieleden zo’n eerbetoon verdienden. In het Mundaneum in Mons, toen nog een museum in oprichting, kon ik dit soort documenten uit het archief-La Fontaine inzien, gezeten tussen tientallen meters archiefdozen. Er moesten er een paar opzij worden geschoven om mij een geïmproviseerde plek aan een tafel te geven. Ik kreeg ik ook een rondleiding door een aantal ruimtes waar duizenden tijdschriftendossiers uit de hele wereld en grote hoeveelheden affiches en ander papier waren opgestapeld: de resten van wat eens de aanzet van alles was.
Waarom vertel ik u dit? Omdat ik onlangs kennis heb gemaakt met cowpeace. Met een kleine c. U kent cowpeace niet? Cowpeace is Vestdijk-specialist. Dat komen we te weten op de profielpagina van cowpeace op librarything.com, een van de vele overbodige boekenprikborden op het internet. Daar staat de echte naam van cowpeace: willem (met een kleine w). De begeleidende foto is dan weer verwarrend, want die toont twee blonde vrouwelijke tieners, waarvan een met een beugel. Die willem toch. Willem leest wel eens een boek en een krant, maar tuiniert ook graag, zo staat er. Dat ‘leest wel eens boek en een krant’ is weer moeilijk te rijmen met het onvoorstelbare tempo waarmee willem ‘recensies’ van boeken invoert: gemiddeld vier per dag. Boeken uit de bibliotheek van cowpeace, zo lezen we elders op de profielpagina, staan ook in die van wiepie, stortemelk, rijkaanvitaminen en nog veel meer tieners met kleine letters en, neem ik aan, beugels.
Cowpeace schreef een recensie (zo wordt het genoemd) van Meneer Visser’s hellevaart van Vestdijk, een roman uit 1936. Deze ‘recensie’ bestaat uit twee samenvattingen, de tekst van de ‘blurp’ (het staat er zo) van een latere editie en een tekst waarvan de herkomst niet duidelijk is. En in dat laatste stuk staat: ‘Hier wordt één dag uit het leven (vooral het “binnenleven”) van meneer Visser, een kleinsteedse machtswellusteling, met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Op een obsederende wijze wordt het tevergeefs en rancuneus optornen tegen het menselijk tekort verbeeld. De knapste roman van dit genre in de gehele Nederlandse literatuur.’ Die laatste zin klopt vermoedelijk alleen maar voor het genre van romans over kleinsteedse machtswellustelingen met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Want als knappe roman werd Meneer Visser’s hellevaart toch over het algemeen niet gezien, eerder als James Joyce-imitatie: in 1934 had Vestdijk twee opstellen aan Ulysses (1922) gewijd, en de bewondering voor dit boek was aan de Hellevaart goed af te lezen.
Hoe kwam ik nu aan deze blind date met het blonde koppel willem alias cowpeace? Ik zocht in Picarta, de verzamelcatalogus van 600 Nederlandse bibliotheken, bibliografische gegevens over Meneer Visser’s hellevaart. Ik vulde in het zoekschermpje ‘Vestdijk’ en ‘hellevaart’ in, want dat zou genoeg moeten zijn voor een overzicht van boeken, manuscripten en andere zaken die dit boek rechtstreeks betreffen. Veertien hits leverde de zoektocht op. Je kunt, voordat je in Picarta zoekt, kiezen of de machine de resultaten op ‘publicatiedatum’, ‘relevantie’, ‘invoerdatum’, ‘titel’ of ‘auteur’ geeft. Nou denk ik eerlijk gezegd dat Picarta nooit en helemaal nooit kan weten wat ik relevant vind, maar vooruit: ik vraag naar de relevantie van mijn zoektocht en dan komt bovenaan de lijst van relevante hits een geluidsband uit het Letterkundig Museum met fragmenten van een gesprek tussen Nol Gregoor en Vestdijk te staan waarin Meneer Visser’s hellevaart ter sprake komt. Of is wat bovenaan staat het eind van de lijst en het minst relevant? Het staat er niet bij, en eigenlijk maakt dat niet uit: voor mijn zoektocht is deze geluidsband altijd irrelevant.
Op ‘jaar van publicatie’ dan maar. De oudste titels staan (waarom eigenlijk?) onderaan, en daar begint het met manuscripten, die dus waarschijnlijk te dateren zijn van vòòr de roman. Je zou nu de roman zelf verwachten, maar de volgende hit is een opdracht van Vestdijk aan Henriëtte van Eyk uit 1949 in een niet nader geïdentificeerde druk van Meneer Visser’s hellevaart. Waar is de eerste druk uit 1936 gebleven? Die blijkt chronologisch onder 1988 te staan, toen, volgens de beschrijving, de achtste druk van Meneer Visser’s hellevaart verscheen. Onder de vermelding van deze uitgave staat de interessante mededeling: ‘12 soortgelijke titels’. En als je op die mededeling doorklikt zie je een lijst van, inderdaad, twaalf titels, maar het zijn geen ‘soortgelijke titels’, het is allemaal dezelfde titel, Meneer Visser’s hellevaart namelijk, maar dan in allerlei drukken. De eerdere mededeling dat in 1988 de achtste druk verscheen wordt in het lijstje van twaalf meteen op losse schroeven gezet, want het overzicht vermeldt twee vierde drukken: een uit 1965 en een uit 1967, en ook twee vijfde drukken: een uit 1968 en een uit 1970. Dat kan gebeuren, want boeken geven niet altijd het jaar van verschijnen prijs. In de ene bibliotheek gist de titelbeschrijver, in de andere gaat hij of zij op onderzoek uit en vult het jaar van verschijnen aan. Het probleem van Picarta is dat allebei de oplossingen naast elkaar blijven bestaan en zo verwarring veroorzaken.
Maar we zijn nog binnen het bereik van de enigszins betrouwbare informatie, zoals die min of meer traditioneel uit catalogi te voorschijn komt. Sinds een tijdje houden titelbeschrijvingen op Picarta daar echter niet op. Bij een deel van de titels staan tegenwoordig korte karakteristieken van de beschreven boeken. Bij de eerste druk van Meneer Visser’s hellevaart is dat de hierboven geciteerde, met die ‘kleinsteedse machtswellusteling’. Zit er nou bij Picarta iemand zit die de toevallige mening van een tuinierende en beugeldragende tiener de moeite waard vindt om aan u en mij mee te delen op een plek waar u en ik informatie zouden verwachten?
Het zou me niet verbaasd hebben als bij alle vermeldingen van Meneer Visser’s hellevaart in Picarta dezelfde willekeurige waninformatie had gestaan, maar dat is niet zo. Er zit variatie in de willekeur. Vanaf de tweede druk ontbreken de kwalificaties, maar bij een ongetelde (maar zesde) druk uit 1978 staat weer iets: ‘Een financieel onafhankel?k oudere man legt zich toe op het kwellen van z?n zwakkere medemensen.’ De zevende en achtste druk hebben het weer over de bekende ‘kleinsteedse machtswellusteling’, en volgens de beschrijving van de laatst verschenen druk, de negende uit 2006, beschrijft het boek ‘Een dag uit het leven van een kleinsteedse tiran’. Als bonus krijgen we bij deze druk de ‘Biblion recensie’ (het staat er zo), die openbare leeszalen moet overhalen of ontraden het boek te kopen. Daarin lezen we dan weer dit: ‘Gedurende een kleine dag worden het leven en de overwegingen gevolgd van de tirannieke kwelgeest, Robespierre-adept en rentenier Visser, in het provinciale stadje met kleinsteedse intriges Lahringen (Harlingen). […] Door HP/De Tijd uitgeroepen tot een van de honderd beste boeken van de 20e eeuw.’ Zeker in de categorie romans over rentenierende Robespierre-adepten die hun kleine dagen overwegend doorbrengen met indrukwekkende angstdromen.
Nog overbodiger dan deze informatie is de tegenwoordig permanent aanwezige (maar vaak doodlopende) link naar Google Books. Wie bij een willekeurige druk van Meneer Visser’s hellevaart, of het nu de vierde druk uit 1965 is of de vierde uit 1967, naar Google Books gaat, vindt daar opnieuw een lijstje van drukken. Volgens dit lijstje verscheen in 1934 editie 5, in 1954 editie 2, in 1988 editie 7, in 1970 editie 4 en in 2006 editie 9. Maar, zo vermeldt deze pagina, er is ook een recentere editie ‘beschikbaar’: als je daar op klikt, dan is dat weer editie 9 uit 2006. Maar ‘beschikbaar’ is dit boek niet, er staan alleen maar willekeurige gegevens. Als je al een soort van overzicht over de drukken van Vestdijks boek had, dan ben je dat nu wel weer kwijt. Tot overmaat van ramp verwijst Google Books naar nog meer beugelende tieners, naar boekverslagen op scholieren.com namelijk.
Vroeger was een bibliotheekcatalogus een voorwerp met autoriteit dat informatie verstrekte. De bedoeling is uiteraard dat de digitaal gekoppelde informatie van heel veel catalogi heel veel informatie oplevert, maar of dat echt het geval is, is maar de vraag. Het Mundaneum van Otlet en La Fontaine werd op den duur een gedrocht met een waterhoofd, een reus op lemen voeten, en het lijkt me dat het gevaar dat Picarta net zoiets wordt niet ondenkbeeldig is. En misschien is het al zo ver. Ik moet telkens denken aan de zogenaamde goocheltruc die een van mijn ooms veel te vaak vertoonde: hij hield je een waaier speelkaarten voor, je koos er een uit, onthield wat op de kaart stond en stopte die terug in de waaier, die vervolgens door mijn oom uitgebreid werd geschud. Je mocht dan uit een nieuwe waaier weer een kaart kiezen, en mijn oom vroeg dan: is het de goede? Dat was nooit het geval, en dan gooide mijn oom het spel kaarten op de grond en zei: dan zit-ie vast daar bij. Zo ongeveer werkt ook Picarta. Tegen die oom durfde ik als dreumes natuurlijk niet te zeggen: ‘Schei ’s uit met die flauwe onzin’, maar tegen Picarta…
Jan Gielkens