Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
Het Leidse Brieven als Buit-project (2008-2013), gefinancierd door NWO, zit in de afrondende fase. De belangrijkste resultaten komen dit jaar gereed, waaronder twee elektronische corpora. Marijke van der Wal, leider van het onderzoeksprogramma, laat zien hoe belangrijk handschriftenonderzoek is voor betrouwbare corpora en taalkundige analyse.
Ontsluiting van ‘sailing letters’
De intrigerende schat aan Nederlandstalige documenten, door historici ‘sailing letters’ genoemd, bevindt zich in meer dan duizend archiefdozen in de Engelse National Archives. Ontsluiting ervan is op verschillende manieren mogelijk: verkennend per archiefdoos of gericht op specifieke documenten. Het eerste gebeurde bij het Gekaapte brievenproject: zeven archiefdozen werden binnen het conserveringsproject Metamorfoze compleet gefotografeerd en met transcripties op een website geplaatst. De andere manier van ontsluiten heeft plaatsgevonden binnen het Brieven als Buit-project. Daar is in een grote hoeveelheid archiefdozen gericht gezocht naar privébrieven uit twee periodes. Het zijn de jaren 1664-1674 (van kort vóór de Tweede Engelse oorlog tot en met het einde van de Derde Engelse oorlog) en het tijdvak 1776-1784 (van de Vierde Engelse oorlog en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog), met een bewust gekozen interval van ongeveer honderd jaar.
Persoonlijke brieven
Die persoonlijke brieven, vanuit Nederland naar Azië, Afrika en het Caraïbisch gebied gestuurd en vice versa, zijn voor historisch taalkundigen zo waardevol, omdat de afzenders mannen en vrouwen, soms zelfs kinderen, uit alle lagen van de maatschappij waren. Voor een indruk van de variëteit aan brieven verwijs ik naar de reeks Brieven van de maand op www.brievenalsbuit.nl.
Kinderbriefje van Jan Pael (1671)
Die brieven kunnen dus toegang geven tot het taalgebruik van briefschrijvers uit diverse sociale klassen. Daarmee beschikken we over prachtig materiaal voor zogeheten historisch-sociolinguïstisch onderzoek en met de gekozen periodes krijgen we ook zicht op taalveranderingen die zich in een eeuw hebben voltrokken.
Elektronische corpora als resultaat van onderzoek
Binnen het Brieven als Buit-programma is de ontsluiting geen einddoel, maar een belangrijke tussenfase. Na het fotograferen van de geselecteerde brieven, het transcriberen binnen het vrijwilligersproject Wikiscripta Neerlandica en een drietrapscorrectiefase zijn twee uitgebalanceerde zeventiende- en achttiende-eeuwse corpora van in totaal ongeveer 1000 brieven samengesteld voor taalkundig onderzoek. Die corpora leveren niet alleen ontsloten teksten, maar zijn ook voorzien van essentiële informatie die resulteert uit archiefonderzoek en uit onderzoek naar de al of niet autografische status van de brieven.
Via archiefonderzoek is informatie achterhaald om afzenders in een sociale geleding, een leeftijdsgroep en een regio te kunnen plaatsen. Zo zou het mogelijk moeten zijn om onderzoek naar sociale en regionale variatie te verrichten, als de afzenders de brieven tenminste zelf geschreven hebben. Dat is niet vanzelfsprekend, omdat in de zeventiende eeuw velen niet konden schrijven. Bovendien had niet iedereen die het elementaire schrijven beheerste genoeg schrijfervaring om een brief te produceren. Daarvoor moesten analfabeten, semi-analfabeten of weinig schrijfvaardigen de hulp van anderen inroepen. Dat waren beroepsschrijvers of schrijfvaardige personen in hun naaste omgeving die we sociale scribenten noemen. In de achttiende eeuw is de alfabetiseringsgraad aanzienlijk toegenomen, maar ook dan moeten we nog rekening houden met ontbrekende schrijfvaardigheid.
Voordat taalkundig onderzoek verricht kan worden, moeten we er dus zeker van zijn dat de afzenders de brieven zelf hebben geschreven, anders worden ten onrechte bepaalde taalkenmerken aan een afzender gekoppeld die niet de scribent van de brief is. Het is dan ook cruciaal om de al of niet autografische status van de brieven vast te stellen.
Een voorbeeld van autografenonderzoek
De volgende, wat mismoedige uiting van een vrouwelijke emigrant treffen we aan in een zeventiende-eeuwse brief gestuurd vanuit Nieuw-Nederland (d.w.z. de oostkust van Noord-Amerika):
‘want wij in nieunederlant moe worden ende ick soude wel sijn [=zin] hebbe daer [=bij Gellicum] te wone ende mijn man is een timmer van sijn ambacht ende can oock boere werck soo dat hem niet en schelt [=scheelt] wat hij doet’.
Voor historici is deze reactie na de inname van Nieuw-Nederland door de Engelsen wellicht interessant, maar is de betreffende brief die Geertruit Weckmans naar haar voormalige werkgeefster Mevrouw Geertrui van Boetzelaar op huize Gellicum stuurde ook voor taalkundigen bijzonder? Is het een mooi voorbeeld van het taalgebruik van een vroegere bediende, een vrouw uit een lagere sociale klasse?
Het dubbele papier bestaat in feite uit twee brieven: een gedateerd 6 augustus 1664 en de ander van 12 oktober 1664, beide ondertekend door ‘kijrttrutt weckmans’ (Geertruit Weckmans).
De eerste brief kon nog niet bezorgd worden en vervolgens ‘heb ick daer na noch bij geschreuen’, zo is de verklaring. Die opmerking moet ons er niet toe verleiden te concluderen dat Geertruit zelf de twee brieven heeft neergepend. Uit vergelijking van de ondertekeningen en de handschriften van de twee brieven blijkt namelijk dat we met drie verschillende handen te maken hebben.
Geertruit Weckmans was tot ondertekening in staat, maar heeft voor de brieven zelf de hulp van anderen moeten inroepen. Voor de eerste brief (linksboven) is dat een professioneel scribent geweest, voor de tweede een sociaal scribent, Geertruits man, Pieter Meessen Vroman (voor de bewijsvoering zie Marijke van der Wal & Gijsbert Rutten, ‘Variatie, conventies en verandering. Zeventiende- en achttiende-eeuwse buitgemaakte brieven onder de loep’, binnenkort te verschijnen in Internationale Neerlandistiek).
LIP en GIWIS als hulpmiddelen
De al of niet autografische status van brieven hebben wij vastgesteld met behulp van LIP (= Leiden Identification Procedure), een binnen ons onderzoeksprogramma ontwikkelde procedure die gebaseerd is op vorm en inhoudskenmerken. In ons corpus bevinden zich ook brieven van verschillende afzenders die een identiek handschrift vertonen. Het is uiteraard niet eenvoudig om bij honderden brieven zicht te krijgen op mogelijk identieke handschriften. Daarvoor is gebruik gemaakt van het handschriftvergelijkingsprogramma GIWIS (Groningen Intelligent Writer Identification System) dat op elkaar lijkende handen opspoort en rangschikt.
Of het nu gaat om meerdere handschriften bij één afzender, om één handschrift bij meerdere afzenders of om gevallen van unieke afzenders en unieke handschriften, om de status van de brieven vast te stellen is het veelal nodig te bepalen wat het handschrift van de afzender is geweest. In testamenten, ondertrouwacten en andere officiële stukken zijn in principe handtekeningen te vinden die met de handen in de brieven vergeleken kunnen worden. Zo vertoont de handtekening van Meymerigje Buyk-Kleynhens onder haar testament uit 1779 een treffende gelijkenis met het handschrift in haar brieven.
In zo’n geval kunnen we het autografenlabel toekennen, maar als uit een officiële acte blijkt dat een man of vrouw geen handtekening, maar een merkteken zet, dan kunnen we concluderen dat schrijfvaardigheid ontbrak en de betreffende brief als niet-autograaf bestempelen. Wanneer tenslotte onvoldoende bewijsmateriaal gevonden werd, kreeg een brief de status ‘onduidelijk’.
Resultaten
Het resultaat is een zeventiende-eeuws corpus dat bestaat uit autografen, niet-autografen en brieven met het label ‘onduidelijk’, en een achttiende-eeuws corpus van uitsluitend autografen. Voor de achttiende eeuw zijn zoveel autografen beschikbaar dat niet-autografen buiten het uiteindelijke corpus zijn gehouden. Die corpora vormen de basis voor drie boeken: het binnenkort te verschijnen proefschrift over zeventiende-eeuwse brieven van Judith Nobels, de weldra te voltooien dissertatie over achttiende-eeuwse brieven van Tanja Simons en de overkoepelende monografie van Gijsbert Rutten en Marijke van der Wal, die eveneens zijn voltooiing nadert. Door samenwerking met het Instituut voor Nederlandse Lexicologie zullen die brievencorpora bovendien gelemmatiseerd en taalkundig verrijkt beschikbaar komen (zie http://www.kennislink.nl/publicaties/nieuwe-vondsten-in-oude-brieven).
Marijke van der Wal, Universiteit Leiden