Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
In het derde deel van zijn Reve-biografie beschrijft Nop Maas hoe partner Joop Schafthuizen eind jaren negentig in opspraak raakt nadat in zijn ‘Artoteek’ in Schiedam kinderporno is aangetroffen. Schafthuizen is zich van geen kwaad bewust: ‘Hij vond het vreemd dat de collages twintig jaar na hun ontstaan ineens zo’n opwinding veroorzaakten,’ aldus Maas, die daar droogjes aan toevoegt: ‘De tijdgeest was veranderd, zeker wat de tolerantie ten opzichte van pedofilie aanging.’
Hoe die ‘tolerantie’ er twintig jaar eerder in de praktijk uitzag, heeft Gabriël Kousbroek, de zoon van essayist Rudy Kousbroek, aan den lijve ondervonden, of correcter: zijn schoolvriendje Guido. In 1981 ging de toen zestienjarige Gabriël, tekenaar-in-wording, met zijn vader, zijn stiefmoeder Sarah Hart en vriendje Guido in de zomervakantie op bezoek bij Reve en Schafthuizen in het Franse Le Poët-Laval. Tijdens de maaltijd nam Reve Guido bij zich op schoot: ‘Toen duwde de oude geilaard zijn tong in Guido’s mond, zogenaamd als begroetingsritueel. Ik keek naar dat tafereel en verwachtte dat mijn vader er iets van zou gaan zeggen, maar die was er kennelijk blind voor.’
Na het eten sloeg Reve nog een keer zijn slag, en later die avond probeerde Schafthuizen de halfnaakte Guido op bed ‘te masseren’, wat Gabriël ternauwernood wist te verhinderen door het op een schreeuwen te zetten. De volgende dag bezocht het gezelschap l’Albatros, het ‘Geheime Landgoed’ van Reve. Toen de rest met verrekijkers over het landschap uit tuurde, duwde Reve Guido achter een muurtje ‘en forceerde zijn tong in diens mond’.
Gabriël Kousbroek komt met deze onthullingen in Kousboek, een fragmentarisch autobiografisch relaas. In gecombineerde verhaal- en stripvorm laat hij veertien episodes uit zijn leven de revue passeren. Na het overlijden van zijn moeder, schrijfster Ethel Portnoy (2004), zijn zuster Hepzibah (2009) en zijn vader (2010) is Gabriël de enig overgebleven Kousbroek en is het ‘tijd om de balans op te maken’, zoals de achterflap meldt. Is het boek daarmee ook een afrekening? Alvast zeker is dat Gabriël enkele familierekeningen vereffent. De indolentie van zijn vader bij de aanrandingen van Reve en Schafthuizen is er daar een van: ‘toen knapte er iets in mij, vooral omdat mijn vader het allemaal leek te negeren’.
Eerder lezen we al hoe Rudy Kousbroek bij zijn scheiding van Portnoy les één van mislukkende huwelijken, dat het nooit de schuld van de kinderen is, gevoeglijk aan zijn laars lapt: ‘Mijn vader was drie jaar ervoor gescheiden van mijn moeder en had mij daarvan de schuld gegeven’. En er is meer. Een man vertelt Gabriël hoe zijn vrouw bij hem was weggegaan voor een affaire met de oude Kousbroek, en dat ze later zelfmoord had gepleegd toen Rudy verder elk contact weigerde. Ook beschrijft Gabriël hoe hij heeft geleden onder de controversiële teksten van zijn vader over het Jappenkamp, dat min of meer als een vakantiekamp werd neergezet. Woedende overlevenden en nabestaanden reageerden zich nadien bij gelegenheid ook af op Kousbroek fils, zelfs fysiek. Die hoorde hun verhalen ongemakkelijk aan: ‘ik voelde mij plaatsvervangend beschaamd voor mijn vader en diens harde uitspraken’.
Toch is dat maar één kant van het verhaal. Gabriël bewaart ook goede herinneringen aan zijn vader: ‘Ondertussen probeerde mijn vader toenadering tot mij te zoeken en er nog gewoon een beetje voor me te zijn’ en ‘ik vond het fijn dat hij me de dingen wilde tonen die hij mooi of interessant vond’. Rudy bracht zijn fascinatie voor techniek, kunst en wapens over op zijn zoon. Liefdevol zijn ook de herinneringen aan zijn moeder: een hartverwarmende moeder-zoon-samenzwering tijdens een bezoek aan het Forum Romanum; haar hulp wanneer Gabriël problemen heeft met woninginstanties; haar ziekbed en sterven.
Nog vóór de titelpagina staat een soort disclaimer: ‘Tot voor kort kreeg ik slechts onder één voorwaarde publicatieruimte van uitgevers en kranten: een exclusief interview met mijn vader en/of mijn moeder. Omdat mijn vader mij voor dit soort omkoperij had gewaarschuwd ben ik er altijd voor op mijn hoede geweest, maar nu mijn ouders zijn overleden, is die voorwaarde komen te vervallen.’ Ook het eerste verhaal ‘Panorama’ gaat over zulke ‘omkoperij’: de redactie van Panorama nodigt Gabriël uit voor een sollicitatiegesprek, maar al snel blijkt dat ze hem slechts informatie over een buitenechtelijke relatie van zijn vader willen ontfutselen. Gabriël is razend: ‘Wacht maar! Eens zal mijn tijd komen! En dan pak ik jullie allemaal terug!’
De vraag moet nu gesteld worden of de publicatie van het Kousboek niet net zozeer steunt op het ‘zoon van’-gehalte van de auteur. Met andere woorden: zou dit boek er ook gekomen zijn als Gabriël de zoon van een tirannieke loonslaaf uit Alphen was geweest? Nu weet ik te weinig van beeldende kunst om te kunnen beoordelen of de striptekeningen van hoog niveau zijn. De verhalen zijn in ieder geval heel aardig, met vermakelijke ironische commentaren en beschrijvingen. Wanneer hij bijvoorbeeld met een vriendje een brommer aan gort slaat heet dat ‘een halfuur noeste arbeid’. Wel lijdt hij aan een taalkronkel die Paulien Cornelisse onlangs diagnosticeerde: het gebruik van ‘letterlijk’ waar alleen de overdrachtelijke betekenis van toepassing is. ‘Mijn moeder moest opdraaien voor de kosten van de rechtszaak, waarna zij letterlijk aan de grond zat.’
Gabriël is geen lieverdje, zo blijkt. Hij verschijnt aan de lezer als onhandelbare puber die van elke school getrapt wordt, als punker, als kraker, als blower. Hij heeft ‘drie maanden in de bak gezeten voor poging tot doodslag op een politieagent’ en loopt met zijn woning aan de Zeedijk vlot een huurachterstand op van zes maanden. De huisbaas wil hem het bedrag wel kwijtschelden als hij in zijn kamer een Israëlische huurmoordenaar twee weken onderdak verleent. Bij thuiskomst treft hij de hitman hevig bloedend aan; hij is neergeschoten bij zijn klus. Onder bedreiging van een vuurwapen moet Gabriël met een mes de kogel uit de wond wrikken. De man valt in katzwijm en Gabriël sleept hem met hulp van de bovenbuurman naar een bankje in een speeltuin waar ze hem voor dood achterlaten. Er kraait geen haan naar en het verhaal eindigt met Gabriël die een weekje uit logeren gaat bij zijn moeder.
Nu acht ik in Amsterdam niets onmogelijk, maar het ‘sterke verhalen’-gehalte is groot. Dit roept de vraag op naar het literaire karakter van het Kousboek, dat wil zeggen: naar waar autobiografie ophoudt en verbeelding begint. Zeker lijkt dat Gabriël de Kousbroekse Historiën hier en daar wat heeft aangedikt en uitvergroot. Het blijven sowieso projecties van Gabriël, wat ook voor zijn ‘schuld’ aan de scheiding van zijn vader en moeder geldt. We weten niet of Rudy dat ooit letterlijk zo gezegd heeft, of dat Gabriël het zo ervoer. We zijn bovendien snel geneigd te denken smakelijke, waarheidsgetrouwe confidenties over de familie Kousbroek te lezen, maar heeft Gabriël de kletskousen niet gewaarschuwd dat hij ze hun zucht naar privéinformatie betaald zou zetten? Wie weet heeft hij met zijn Kousboek wel twee rekeningen ineen vereffend.
Gabriël Kousbroek, Kousboek. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2013, 160 blz. ISBN: 9789038896526
Laat ze allemaal de pestpokketyfysteering krijgen, geweldig om zo te kunnen schrijven,en zeker over de doden. Het was een geweldige familie,en zou precies hetzelfde van me afgeschreven hebben, met vooral veel humor en fantasie doet hij het geweldig, ik geef het een hoge aaibaarheidsfactor, kom maar bij mama.
[…] van Zoggel, ‘Afrekenen met Rudy? Gabriël Kousbroeks Kousboek‘. Op: Textualscholarship.nl (www.textualscholarship.nl). April […]