Delen via Twitter
Abonneer op RSS feeds
Nieuws
Agenda
Weblog e-tekstualiteit
Achtergrond Deze site is geinitieerd door:
Op 11 januari aanvaardde Mariken Teeuwen, senior onderzoeker bij het Huygens ING, een bijzonder hoogleraarschap ‘Transmissie van middeleeuwse Latijnse teksten’ aan de Universiteit Utrecht. Bij deze gelegenheid voerde zij een krachtig pleidooi voor de bestudering van de marge van middeleeuwse handschriften.
De marginale aantekeningen die in talloze middeleeuwse manuscripten te vinden zijn zijn lang genegeerd en beschouwd als parafernalia zonder cultuurhistorische waarde. In toenemende mate komen zij echter in het centrum van de belangstelling te staan.
Teeuwen sluit hiermee aan bij een tekstkritische en filologische benadering die binnen de mediëvistiek beslist in opkomst is. Hierbij gaat het niet meer om de reconstructie van oorspronkelijke, meest originele tekst maar staat juist de werkingsgeschiedenis van de tekst, de interactie tussen tekst en lezer, centraal. Het streven is niet meer het middeleeuwse kaf van het koren van het klassieke erfgoed te scheiden, maar juist de middeleeuwse omgang met antieke en latere teksten, met andere woorden: de leescultuur, te thematiseren. De ‘lezerssporen’ in de vorm van marginale aantekeningen in middeleeuwse manuscripten worden daarom niet langer genegeerd maar juist beschouwd als belangrijke bron om deze leescultuur in kaart te brengen.
Enerzijds heeft dit, zoals Teeuwen in haar oratie memoreerde, ongetwijfeld te maken met de komst van het digitale tijdperk. Dankzij het internet en talloze digitale facsimiles van middeleeuwse codices is het gemakkelijker dan ooit om een systematische indruk te krijgen van de manier waarop lezers met teksten omgingen, ze ordenden en annoteerden. Anderzijds echter is de toenemende belangstelling voor marginale aantekeningen het gevolg van het feit dat steeds meer erkend wordt dat de lezersannotatie eenvoudigweg een bijzonder rijke bron is. Zij biedt een waardevolle en intieme blik op de wijze waarop men teksten las en geeft inzicht in wat interessant werd gevonden en wat niet. Daarnaast kan duidelijk worden wat aanleiding gaf tot controverse en hoe men teksten met elkaar in debat liet gaan, met elkaar contrasteerde of elkaar juist liet aanvullen.
Zoals Teeuwen in haar rede op overtuigende wijze betoogde vormt de bestudering van marginale aantekeningen de sleutel tot de reconstructie van middeleeuwse leesculturen, ze geeft een cruciaal inzicht in de totstandkoming van het middeleeuwse gedachtegoed. Wat intussen opviel aan de door haar genoemde voorbeelden is bovenal de intimiteit van de marginale aantekening, die – als weinig andere bronnen – een direct, vertrouwelijk inkijkje biedt in de werking van het middeleeuwse geestesleven en in het denken van individuele lezers. In zekere zin wekt het dan ook verbazing dat een systematische bestudering van marginale aantekeningen in middeleeuwse manuscripten pas vrij recent een aanvang heeft genomen. Dat met de aanstelling van Teeuwen een verdere stap lijkt te zijn gezet richting de ontginning van dit belangwekkende bronnentype is in ieder geval zeer toe te juichen.
Petros Samara (Universiteit van Amsterdam)