Woensdag 11 juli jongstleden overleed Rutger Kopland. Ik las het bericht van zijn overlijden op NOS Teletekst. ‘Zijn bekendste gedicht is Jonge sla’, stond er. Ik moest meteen denken aan een televisiefragment van ergens eind jaren negentig. Kopland was te gast bij Hanneke Groenteman – het zal waarschijnlijk ‘De Plantage’ zijn geweest – en Groenteman vroeg of hij ‘Jonge sla’ wilde voorlezen. Het gezicht van de dichter vertoonde een kleine seconde een gekwelde uitdrukking. Minzaam, maar ook met nauwelijks verholen moedeloosheid, sprak hij vervolgens de woorden: ‘Ik heb ook nog andere gedichten geschreven, hoor.’

De enige keer dat ik Kopland in levenden lijve heb gezien was in het voorjaar van 2008 in ’s-Hertogenbosch, bij het poëziefestival Onbederflijk Vers. In de Stadsbibliotheek las Kopland voor uit eigen werk. Hij sloot af met een gedicht uit zijn bundel Tot het ons loslaat (1997). Ver weg was ineens de matheid van bij Groenteman. Met zichtbare emotie bracht hij het vers. Het was het gedicht ‘Abe Lenstra’:

 

We stonden bij Achilles, het regende en woei,
in een geur van sigaren, nat gras en natte mannen,

het gromde en stampvoette om ons heen,
voetbal was oorlog, toen al.

Vader, weet je nog hoe het even doodstil werd,
de bal kwam, hij kwam uit de grauwe lucht
en woei voor het doel,

niemand had gezien dat hij daar stond.

Weet je nog hoe hij toen even met zijn hoofd knikte,
bijna ootmoedig, bijna verlegen, bijna verontschuldigend.
We hadden verloren voor we het wisten. Abe.

 

Hoewel literatuur en voetbal meestal twee overzijden lijkten te zijn die elkaar vermijden, is Abe Lenstra soms de brug geweest die beide verbond, niet alleen bij Rutger Kopland. In 1952 liet de altijd ironische Godfried Bomans zijn Pa Pinkelman al een gesprekje vol voetbaljargon voeren met Abe Lenstra: ‘Hij nam Pinkelman terzijde en fluisterde “‘t Is allemaal heel aardig, maar weet je wel wat voor systeem we eigenlijk spelen?” “Stopperspil,” opperde Pa Pinkelman, “met teruggetrokken W-formatie.” “Precies”, zei Lenstra, “zwervende backs, voedende middenlinie en breed spel in de voorhoede.” “Productief”, mompelde Pa Pinkelman, “voor de woning met dat ding. Prik ‘m in de touwen.”’ En zo gaat het nog een volle bladzijde door. (De onsterfelijke Pa Pinkelman, 1952)

In De neus van Pinokkio (1990) van Kees ’t Hart wordt Lenstra in een goddelijk rijtje geplaatst: ‘Andere mensen hebben Jezus nodig. Of Abe Lenstra. Of Harry Mulisch.’ En in Meneer Beerta (1996), deel 1 van Voskuils Bureau, verhaalt conciërge De Bruin van zijn prestaties op het voetbalveld: ‘Evenzogoed hebben ze me onlangs in een veteranenwedstrijd nog voor Abe gescholden.’ Ook in de poëzie komen we Abe vaker tegen. In het gedicht ‘De andere wereld’ van J.B. Charles, uit de bundel Waarheen daarheen (1954), heeft het lyrisch ik gedroomd dat hij de plaatsvervanger van Abe Lenstra is:

 

Toen ik dacht dat ik wist wat doodgaan was
dacht ik voorbij de doodsangst ongepast:
wie moet doelpunten in het Nederlandse elftal
nu ik des nachts niet meer voor Abe Lenstra inval


Ook Willem Wilmink en Theun de Winter dichtten over Abe, net als ongetwijfeld nog een klein pantheon Friese literatoren. En er is natuurlijk Nico Scheepmaker, die in 1973 met Theo van den Boogaard de strip Abe, hot story van een voetballerina uitbracht en een theologisch Abe-gedicht schreef: ‘In de naam van de vader / Van de zoon / Van de Heilige Geest / Abe.’ Al in 1957 had Scheepmaker in zijn bundel De kip van Egypte de bekentenis gedaan dat kunstwerken bij hem niet de ontroering vermochten te veroorzaken die Abe wel teweegbracht:

 

Alleen als Abe Lenstra
zwijgend speelt
met tegenstanders en een
oerbesef, –

laat ik een traan
op ’t asfalt van de kunst

Want ik vind het mooi
ik kan er niets aan doen.


Veertig jaar later volgde dus Kopland met zijn hommage aan Abe. In een interview met Jacob Moerman uit 1998 heeft Kopland iets meer verteld over de autobiografische achtergrond van het gedicht: ‘Ik stond daar als kleine jongen met mijn vader naar een voetbalwedstrijd te kijken. Het gedicht had bij wijze van spreken ook kunnen gaan over een dikke snoek die mijn vader aan de haak had geslagen en plotseling weer in de diepte verdween. Bij dat Abe Lenstra-gedicht hoop ik vooral dat iets duidelijk wordt van wat tussen een vader en een zoon bestaat. Het gaat niet over de gebeurtenis zelf, maar over deernis met iemand die naast je staat.’ (Noordhollands Dagblad, 27 januari 1998)

Kunnen we wellicht achterhalen wanneer de in het gedicht aangehaalde wedstrijd Achilles-Heerenveen plaatsvond? In 1954 ging in Nederland de profcompetitie van start zonder Achilles, maar daarvoor speelde de Assense club decennialang een voorname rol in het ‘Noordelijk kampioenschap voetbal’. In 1938-1939 bijvoorbeeld werd Achilles kampioen. De Leeuwarder Courant van 19 september 1938 – digitaal raadpleegbaar via de applicatie ‘Historische Kranten’ van de KB – berichtte over de wedstrijd Achilles-Heerenveen (3-1): de kansen van Heerenveen gingen ‘door talmen en slecht richten verloren […] waarbij A. Lenstra eens hard tegen den paal schoot’.

In en na de oorlog was Heerenveen oppermachtig, met acht titels op rij. In april 1941 zette Lenstra Heerenveen op voorsprong in Assen: ‘Abe Lenstra, die ongetwijfeld de beste speler van het veld was, verschafte Heerenveen de leiding’. (Leeuwarder Courant, 28 april 1941) Kopland schreef in zijn gedicht: ‘voetbal was oorlog, toen al’. Het verslag van deze wedstrijd bevestigt dat deels: ‘Jammer was het, dat Bruinsma, die zich op een gegeven oogenblik niet kon beheerschen, wegens natrappen door scheidsrechter Smit moest worden weggezonden, hoewel de onderlinge verstandhouding overigens niets te wenschen liet.’

De oorlog bracht Kopland echter door in Bussum. In 1946 verhuisde het gezin naar Assen. We moeten de bewuste wedstrijd dus hoogstwaarschijnlijk na de oorlog situeren. De hoofdknik van Lenstra in het gedicht suggereert dat de Fries met een kopbal scoorde. Kopland publiceerde echter een voorversie van het gedicht in de bloemlezing Het Hogere Noorden. Poëzie uit Groningen (1997), waarin de regels ‘de bal kwam, hij kwam uit de grauwe lucht / en woei voor het doel’ nog luidden: ‘de bal kwam, kwam / door de grauwe lucht en woei / ergens neer voor het doel’. Het kan dus ook best een doelpunt vanaf de grond zijn geweest.

Was het misschien de wedstrijd Achilles-Heerenveen van 1 december 1946 (3-3)? 1946-1947 was een topseizoen voor Abe Lenstra, hij scoorde maar liefst 46 goals. Een daarvan was de 0-2 tegen Achilles, waarover de Leeuwarder Courant van 2 december 1946 schreef: ‘In de 12de minuut vangt Abe Lenstra den bal op van Wuyts en mooi doordringend brengt hij den stand op 0-2.’ Mooi doordringend, dat is al bijna poëzie. Het is december 1946, Kopland is dan twaalf jaar oud, nog net een ‘kleine jongen’. En ook al zal de match nog in een gelijkspel eindigen, 0-2 na 12 minuten, dat voelt inderdaad als ‘verloren voor we het wisten’.

Of het klopt weet ik niet, en dat hoef ik ook eigenlijk niet te weten. De poëtische waarheid is immers vaak mooier dan de historische. Ik stel me zo voor dat Abe zijn hoofdknikje dan ook pas ná het doelpunt bracht. Zoals Kopland in 2008 het applaus na zijn met zichtbare emotie gebrachte gedicht beantwoordde met een kort hoofdknikje. Bijna ootmoedig, bijna verlegen, bijna verontschuldigend.

Marc van Zoggel

Comments are closed.