Over Willem Frederik Hermans verschijnen elk jaar wel een aantal boeken, maar nooit eerder een dat exclusief ging over wat misschien wel een van de meest voor de hand liggende onderwerpen is: Hermans en de Tweede Wereldoorlog. Ewoud Kieft schreef het en het heet Oorlogsmythen. Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog.

Oorlogsmythen – dat roept de associatie op van doorprikken, want dat is sinds lang het lot van alle grote verhalen. Kieft beschrijft in zijn inleiding de opkomst en ondergang van onze oorlogsmythen, zoals de mythe dat nagenoeg alle Nederlanders in het verzet hebben gezeten. Vervolgens laat hij zien hoe zo’n mythe in de loop der jaren weer langzaam werd ontmanteld en gerelativeerd, tot het moment dat iemand wel de conclusie moest trekken: ‘iedereen modderde maar wat aan, feitelijk was het volstrekt toevallig of iemand in het verzet kwam of in de SS, of gewoon probeerde te overleven’, zoals Kieft samenvattend schrijft over het boek Grijs verleden van Chris van der Heijden uit 2001. Willem Frederik Hermans heeft hij dan nog niet genoemd, dat gebeurt pas ruim over de helft van de inleiding. Eerst beschrijft hij nog de reactie van zijn vader: ‘Voor mijn vader is een boek als Grijs verleden niet eens interessant. De totale afwezigheid van zoiets als vrije keuze in het gedrag van mensen tijdens de oorlog, maakt het voor hem tot een boek waar hij helemaal niets mee kan.’ Van der Heijden heeft ‘niets zinnigs over de oorlog te vertellen’, concludeert vader Kieft als hij van diens boek een samenvatting krijgt.

Persoonlijke beleving
Niet alleen in de inleiding maar ook in de verschillende hoofdstukken brengt Kieft zijn vader naar voren. Hoe verschillend vader en zoon naar de oorlog kijken laat zien hoe persoonlijke beleving altijd een rol speelt en hoe elke generatie bovendien door eigen sentimenten ten opzichte van die oorlog wordt geregeerd. Oorlogsmythen zijn direct met de levens van mensen verbonden; dat is de rode draad van Kiefts boek. Zijn inleiding begint zelfs met hoe hij vlak na zijn eindexamen met zijn vader het concentratiekamp bezoekt waar zijn grootvader, die wegens verzetswerk was opgepakt, in mei 1945 aan de gevolgen van tyfus overleed. Kieft laat zien hoe het verhaal van zijn grootvader in zijn familie niet vrij van al te romantische voorstellingen de ronde deed. Die tot mythe opgetuigde geschiedenis bepaalde de jaarlijkse herdenkingen in huize Kieft. Er hing iets heiligs omheen dat misschien moest worden doorgeprikt.
Geschiedschrijving is geen exacte wetenschap. Kieft schrijft dat tot drie keer toe in zijn inleiding. Ook dat verklaart misschien waarom hij zoveel ruimte besteedt aan wat de oorlog voor hemzelf betekent: ‘Voor mijn eigen generatie is de gedachte dat er geen werkelijke heldhaftigheid bestaat in oorlogssituaties een volstrekte vanzelfsprekendheid.’ En verbaasd is hij ook niet over wat we nu allemaal over de oorlog in Irak weten: ‘Er is echt geen schrijver meer nodig die ons daarop hoeft te wijzen.’ Vroeger was dat wel zo, en Willem Frederik Hermans was de grote doorprikker van oorlogsmythen van Nederland. Hij deed dat, schrijft Kieft, ‘met dezelfde verwoede vastberadenheid waarmee mijn vader de herinneringen aan zijn vader heiligde’.

Hermans, de doorprikker
Wat maakte Hermans tot de grote doorprikker van oorlogsmythen, waar kwam zijn gedrevenheid vandaan en hoe werkt de Tweede Wereldoorlog tot op de dag van vandaag door in de politiek, in het maatschappelijk debat en in de geschiedschrijving? Die vragen werkt Kieft uit in vier hoofdstukken, die allemaal een eigen invalshoek hebben: biografisch, filosofisch, historisch en politiek. In een laatste hoofdstuk ‘De mens zonder mythen’ maakt Kieft daarna de balans op, keert hij terug naar de geschiedenis van zijn grootvader en het Groningse verzet en probeert hij zijn eigen plaats te bepalen ten opzichte van de personen die hij zijn twee gidsen noemt: zijn vader en Willem Frederik Hermans.
Het biografische eerste hoofdstuk biedt geen al te diepgravende schets van Hermans’ leven tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar draait om het ontstaan van zijn ‘ideologie van de desillusie’. Kieft gaat hiervoor vooral uitvoerig in op de tragische zelfmoord van Hermans’ zuster Cornelia en haar twintig jaar oudere neef Pieter Blind, met wie ze een verhouding bleek te hebben. Hermans had zich bedrogen en verraden gevoeld, want hij had nergens van geweten en tegen zijn joviale neef opgekeken. Hieruit werd volgens Kieft Hermans’ argwaan geboren en zijn idee dat van solidariteit met mensen en ideologieën nooit iets goeds kon komen. Zijn angst om bedrogen te worden richtte zich nog tijdens de oorlog op alle ideologieën en idealen: zowel die van de bezetter als die van het verzet. Zo verklaart Kieft hoe het kon gebeuren dat Hermans in 1949 in zijn roman De tranen der acacia’s al een verzetsman parodieerde die hij baseerde op een buurman: Henk Jonkman.

Bronnen?
Het dagboek van Jonkman is een belangrijke bron voor Kieft. In dat dagboek schreef Jonkman dat hij Hermans op 22 juni 1943 had aangetroffen bij het kantoor waar je je kon aanmelden voor tewerkstelling in Duitsland. ‘Kafferde hem uit omdat hij alvast maar vrijwillig wil gaan’, schreef Jonkman en Hermans was vervolgens uit de rij gestapt. Het bevreemdt dat Kieft naast dit dagboek voor zijn biografische schets nauwelijks archiefstukken gebruikt en geen moeite doet om bijvoorbeeld dat ‘vrijwillig’ te nuanceren.
Zelfs voor een historicus die zijn vak geen exacte wetenschap wil noemen, zijn brongebruik en bronvermelding aan de lichte kant. Nergens wordt duidelijk waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van Hermans’ archief, al was het alleen maar om iets tegenover het dagboek van Jonkman te stellen. Als bronnen gebruikt Kieft verder van alles, van interviews en studies tot documentaires, twitterberichten en comments (zoals die van ‘ene “Kro” op de Volkskrant-website’).
De noten waarin die bronnen bibliografisch zouden moeten worden verantwoord – bibliografie en register ontbreken namelijk – zijn erg mager. Een twitterbericht van Geert Wilders wordt alleen verantwoord met de verwijzing ‘http://twitter.com/geertwilderspvv’, een gedicht van Gerard Reve citeert Kieft naar een aflevering van Andere tijden, waarbij de titel van het gedicht (‘Voor eigen erf’) onvermeld blijft en in de noot alleen de url naar de aflevering op www.geschiedenis24.nl staat. Bij een citaat uit een televisie-interview staat in de noot ‘Hermans in een televisie-interview’ met een verwijzing naar de dvd waarop een fragment van dat interview is terug te vinden als onderdeel van een documentaire.
Ook de verantwoording bij citaten uit Hermans’ werk bevreemdt soms: Hermans’ verhaal ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ citeert Kieft naar een willekeurige niet-geautoriseerde bloemlezing in plaats van naar de bundel waar Hermans het zelf in opnam. Verder citeert hij het werk van Hermans waar mogelijk steeds naar de Volledige Werken, waarvan sinds 2005 delen verschijnen, maar van de uitgebreide commentaar in die delen, waarin een rijkdom van citaten uit brieven uit Hermans’ archief zijn te vinden, gebruikt hij niets. In het hoofdstuk ‘De onkenbaarheid van de geschiedenis’, dat ook gaat over ontwikkelingen in zijn vakgebied in algemenere zin, schrijft hij: ‘Het debat over de Nederlandse oorlogsgeschiedenis wordt de laatste jaren overheerst door schrijvers die weinig boodschap hebben aan historisch bronnenonderzoek.’ In feite signaleert hij hiermee een trend die hij zelf nauwelijks doorbreekt. Behalve voor zijn grootvader en het Groningse verzet, daarvoor gaat hij wel de archieven in.

Anti-engagement als engagement
Het interessantst zijn de momenten waarop Kieft Hermans’ persoonlijke ideologie verder in kaart brengt. Hermans werd gedreven door een afkeer van al dan niet religieuze ideologieën, schrijft hij, want: ‘ze verkondigen een “hogere waarheid” die niet te controleren valt, maar waaraan mensen zich onderwerpen omdat ze anders onder ogen moeten zien dat ze leven in een onkenbaar en betekenisloos universum dat van toevalligheden aan elkaar hangt.’ Zo verklaart hij ook Hermans’ aanvallen op schrijvers en politici die van de Tweede Wereldoorlog een moreel kader van metafysische proporties wilden maken. Voor Hermans waren zelfs de ‘waarheden van de historici […] net zo gevaarlijk als die van de grote ideologieën’ en dus wakkerden ook die zijn ontmaskerdrift aan. Het is een hypothese die overtuigt, niet in de laatste plaats omdat het paradoxale van Hermans’ schrijverschap zo mooi voor het voetlicht treedt: ‘Hermans’ anti-engagement was zijn engagement. Zijn weerstand tegen hoogdravend idealisme kwam voort uit maatschappelijke en politieke betrokkenheid. Zijn aversie tegen alle vormen van ideologie was zijn ideologie.’
Een variant van diezelfde paradox is te vinden in het hoofdstuk waarin Kieft de invloed van de Tweede Wereldoorlog in het politieke veld uitwerkt, maar hier vertrekt hij vanuit het heden, waardoor Hermans eerst een beetje naar de achtergrond verdwijnt. Kieft toont hoe moreel oorlogsdenken in de huidige politiek nog een forse rol speelt. Aan de hand van het boek De schijn-élite van de valse munters (2010) van PVV-ideoloog Martin Bosma laat hij zien hoe juist die partij voordeel haalt uit verhitte oorlogsdiscussies en maakt hij inzichtelijk hoe oorlogsmoralisme, van oudsher een links stokpaardje, succesvol wordt geannexeerd door rechts. Ook in de vaak politiek beladen reacties op Hermans’ aanmelding bij de Kultuurkamer, een onthulling die biograaf Willem Otterspeer op 17 september 2011 in de Volkskrant deed, ziet Kieft dat terug, net als bijvoorbeeld in het integratiedebat. Het oorlogsmoralisme is dus van eigenaar veranderd en Kieft toont de bijdrage die Hermans daaraan leverde: ‘Wat dat betreft mag ook Hermans een wegbereider van het Hollandse populisme heten: als er iemand geprobeerd heeft om de “linkse kerk” haar meest “exclusieve bezit” afhandig te maken was hij het wel.’

Zoon van zijn vader
Door bloot te leggen hoe de Tweede Wereldoorlog anno nu op tal van terreinen nog een rol speelt in het maatschappelijk debat en door te laten zien welke invloed Hermans hierop heeft gehad, vertelt Kieft zeker iets zinnigs over de oorlog. Hij doet dat over het algemeen scherp en in een prettige stijl, maar heeft soms ook zichtbaar moeite met de veelomvattendheid van zijn onderwerp. Bovendien leiden de brede kaders en de gekozen opzet vaak tot een verdubbeling van citaten en biografische feitjes. Kieft presenteert zich expliciet als behorend tot een bepaalde generatie, toont wat de oorlog voor hem betekent en wat op zijn, in beginsel particuliere, beeld van invloed is geweest. Die aanpak fungeert als een belangrijke nuancering bij alle doorgeprikte oorlogsmythen, maar het soms al te persoonlijke is tegelijk een zwakte.
Mythen hebben gefunctioneerd in de levens van mensen en er zijn mensbeelden op gebouwd, dat is Kiefts eigen moraal en daar zit ook kritiek op Hermans in verpakt. Hij is daar eerlijk over, want hij schrijft over Hermans: ‘Het is een wereldbeeld dat ik herken, waar ik de poëzie wel van inzie. Toch had ik van meet af aan de behoefte om er tegenwicht aan te bieden.’ Kiefts persoonlijke ethiek klinkt door het boek: ‘ons hele gevoel van identiteit is gebaseerd op het verleden, de wetenschap dat we kinderen van onze ouders zijn, dat we geworden zijn wie we zijn door wat we hebben meegemaakt, door de relaties met de mensen om ons heen.’ Het is zijn eigen compassie die hij tegenover het agressieve medelijden van Hermans wil zetten. Dat maakt hem meer een zoon van zijn vader dan van Willem Frederik Hermans.

Bram Oostveen

ISBN: 978 90 23471547
Aantal pagina’s: 224
Paperback
NUR:320
Prijs: € 18.90

Deze bespreking verscheen eerder in Nednr. 17-1 (zomer 2012), het tijdschrift van de alumnivereniging van Utrechtse neerlandici ‘Nedwerk’.